OP WEG IN HET VOETSPOOR VAN JEAN-BAPTISTE DE LA SALLE WELKE KEUZES MAKEN WIJ? |
Onderwijs was niet de eerste liefde van Jean-Baptiste De La Salle. Zijn eerste relatie met het onderwijs kan zelfs omschreven worden als een afstandsrelatie. Bij het overlijden van zijn geestelijke leider, Kanunnik Nicolas Roland (1678) krijgt De La Salle de opdracht om het testament van Kanunnik Roland uit te voeren, waarin onder meer het bekomen van de bisschoppelijke erkenning van de gemeenschap van religieuze onderwijzeressen, die Kanunnik Roland opgericht had, opgenomen is. De La Salle brengt deze opdracht tot een goed einde, maar gaat niet in op de vraag van verschillende vrienden van Roland om eenzelfde werk voor jongens te beginnen. De scholen interesseerden hem eigenlijk niet echt op dat moment. Die interesse groeit slechts geleidelijk aan door de ontmoeting van Adrien Nyel (zie wegwijzer 1). Adrien Nyel kwam naar Reims om volksscholen voor jongens op te richten, naar het voorbeeld van de volksscholen in Rouen. De La Salle geeft aan Nyel de raad om via de parochiepriester te werken, een raad die Nyel vertrouwvol opvolgt. Zijn school in de parochie van St-Maurice wordt een groot succes. Op basis van dit succesverhaal wordt de hulp van De La Salle opnieuw ingeroepen om in een tweede parochie in Reims een school op te starten. Hier start voor hem een onomkeerbare weg.
Gezien de geringe financiële tegemoetkoming voor de leerkrachten in de beide scholen, besluit De La Salle om de meesters te laten aansluiten tijdens de maaltijden in de gezin De La Salle - iets wat zijn familie hem niet bepaald in dank afneemt. Sinds het overlijden van zijn beide ouders, waarbij Jean-Baptiste de voogdij over zijn broers en zussen op zich neemt, controleren de ooms en tantes de wijze waarop hij zijn voogdijschap en het beheer van het familiebudget op zich neemt. Ze verzetten zich steeds sterker tegen de keuze van Jean-Baptiste om de meesters van zijn scholen te laten deelnemen aan het familieleven. De sociale kloof tussen de meesters en de familie De La Salle is te groot.
Toch drijft De La Salle zijn mening om het leven van zijn meesters te delen door en besluit om zijn ouderlijk huis te verlaten en zich samen met zijn meesters te vestigen in een ander huis (zonder koks of bedienaren en met een minimum aan comfort). Het samenwonen met de meesters opent De La Salles ogen over de precaire situatie waarin hij en zijn meesters verkeren. Er zijn onvoldoende middelen voorhanden om de meesters van een salaris te voorzien. Dat maakt dat de meesters vertrekken zodra ze elders een bezoldigde functie vinden. Maar ook dat ze vaak moeten werken met meesters die hij ervaart als onbekwaam en religieus onvoldoende sterk. Een huishoudelijk reglement komt voor een stuk aan die situatie tegemoet. Er komt een uitgeschreven dagorde gebaseerd op gebed, eucharistie, studiewerk rond de christelijke godsdienst, lesvoorbereidingen, ontspanning, .... Op die manier groeit er in het huis een type van gemeenschapsleven dat typisch was voor de zeventiende eeuw. Om zich te onderscheiden van de bestaande gemeenschappen en om de eigenheid van hun gemeenschapsleven te onderstrepen neemt De La Salle twee beslissingen: de gemeenschap kiest voor een onderscheidend habijt, sterk gelijkend op de kledij van de boeren uit Champagne en zij kiest de naam 'Broeders van de Christelijke Scholen'. Vanaf dat ogenblik wordt het voor de buitenwereld duidelijk dat het toebehoren tot deze gemeenschap een bijzondere 'religieuze' roeping vooronderstelt. Dit wordt nog bekrachtigd door de gelofte van gehoorzaamheid die afgelegd wordt door de meest gemotiveerden.
Aanvankelijk was de betrouwbare vaste kern heel klein. In 1691, in een zwaar crisismoment, verbond hij zich in het geheim met twee broeders om de nieuwe vereniging van christelijke scholen te doen slagen. Zij waren bereid om tot het uiterste te gaan, ook al zouden zij alleen overblijven en zich verplicht zien om van aalmoezen en desnoods alleen van brood te leven. Hun “heldhaftige belofte" klonk als volgt:
“Ik, Jean-Baptiste De La Salle, priester, ik, Nicolas Vuyart en ik, Gabriel Drolin, wij doen vanaf nu, voor altijd en tot de laatste overlevende of tot aan de volledige uitbouw van genoemde Sociëteit, de gelofte van samenwerking en van eenheid om bedoelde instelling in stand te houden, zonder ze te verlaten, zelfs al bleven enkel wij gedrieën in de genoemde Sociëteit en al waren we verplicht om aalmoezen te bedelen en enkel van brood te leven. Daarom beloven wij om samen en in onderling akkoord, in geweten en zonder enig eigenbelang, al te doen wat wij denken te moeten doen voor het welzijn van genoemde Sociëteit”. (21 november 1691)
Dit zijn instellingswoorden. Het ritueel zich door geloften te verbinden en zich levenslang aan de scholen te binden, bevestigt het bestaan van de nieuwe gemeenschap. Daarin lag de dynamische draagkracht voor het bestaan van zijn Instituut. De “gelofte van verbondenheid en eensgezindheid om het bedoelde Instituut op te richten en in stand te houden” vormt de kern van een « charisma », van een gave van God. De kern van hun opdracht ligt erin een kosteloze christelijke opvoeding te voorzien voor alle kinderen van ambachtslui en armen, via de oprichting van scholen. Om deze opdracht goed uit te voeren is er volgens De La Salle geen religieuze (priester)wijding nodig. Het priesterambt bracht in de zeventiende eeuw immers sociale voordelen met zich mee, waardoor de sociale gelijkheid tussen Broeders en leerlingen in het gedrang komt. Op die manier vermijdt hij ook dat zijn Broeders een eervollere bediening in de kerk zouden verkiezen boven de nederige dienstbaarheid ten opzichte van de kinderen en jongeren.
De La Salle nam afstand van het heersende (betalende) onderwijs van zijn tijd, omdat het kinderen van ambachtslui en armen uitsloot van een schoolse opvoeding. Solidair met de arme families koos hij de kant van de armen. Zij hadden geen kans om uit hun precaire situatie te geraken, waardoor hun kinderen veroordeeld waren tot een kansloze toekomst. Deze vicieuze cirkel wilde De La Salle doorbreken door het oprichten van kosteloze scholen. De kosteloosheid was een symbolisch sterk signaal - een belangeloze inzet voor de ander als teken van christelijke liefde. De aanvankelijke 'zending' van waaruit de Broeders werkten werd gekenmerkt door een viertal karakteristieken:
1) diep getroffen zijn door wat er gebeurt aan kinderen van ambachtslui en armen en de vicieuze cirkel waarin ze verkeren doorgronden.
2) erkennen dat de God van het leven zich doorheen deze kinderen en hun families aanmeldt en oproept tot ondubbelzinnige
verantwoordelijkheid.
3) zich in gemeenschap verenigen en de nieuwe gevoeligheden voor dit 'mensgeworden' geloof in een sociale werkelijkheid met mekaar
delen doorheen een levensstijl die deze intuïtie uitdrukt.
4) onvoorwaardelijk kiezen voor mensen-in-nood en zich in hun leefwereld integreren als model van geloofwaardige solidariteit tussen
opvoeders en hun leerlingen.
Een louterende ontmoeting met die noden en de verdiepende inzet vanuit dit charisma zijn de kern gaan vormen van een eigen spiritualiteit van de christelijke opvoeder. Iedere generatie beleeft de verrassende ervaring zich op één of andere wijze persoonlijk aangesproken te weten. Nieuwe mensen spreken stichtingswoorden uit omwille van een verinnerlijkt antwoord op een oproep. De gebeurtenissen die het leven van een opvoedingsgemeenschap doorkruisen, ontlokken vernieuwende initiatieven. Door terug te grijpen naar de “mythische” oorsprong, door zich te binden aan elkaar in een gedeeld charisma, hernieuwt zich ook een collectieve identiteit.
Een bijzondere overtuiging dat de belangeloze inzet voor het onderwijs aan kinderen en jongeren in de risicozone een heilige zaak is. Het was een groepsverbintenis ten dienste van de scholen, niet omwille van persoonlijke ambities.